Ik wist niet hoe veel prijs ik op kerst stelde voor ik als vijftienjarige kreeg te horen dat ik het niet mocht vieren buiten de vier muren van het ziekenhuis. De Russische dokter betreurde dat het zo moest gaan, voordat hij suggereerde dat het mijn eigen schuld was, aangezien ik geen gram was aangekomen in die maand dat hij me gevangen hield. Ik nam hem niet serieus, ik keek hem niet eens aan, ik staarde alleen maar weer naar de nacht buiten, naar de kerststraat. Hij was echt dom, deze dokter. En ik beloofde mezelf dat ik ooit een keer in de toekomst – als ik gezond zou worden – hem op zou zoeken om hem verrot te slaan met een ijzeren stang.
Had ik hier nou echt een maand gezeten, die droge boterhammen van hen gegeten met de bijbehorende 25 gram beleg om dan gedwongen kerst te vieren op een kinderafdeling, samen met een verzorgende en een vierjarige met verstopping?
Op een of andere manier mag Linnéa toch kerst vieren bij haar vader, die vlakbij het ziekenhuis woont. Maar ze voelt dat ze niet in het gezelschap thuishoort “want ik at tenslotte niet net zo veel als de anderen, en het was toch al dat geëet waar kerst om draaide, nietwaar? Ik compenseerde echter met chocola, wel 20 stukjes at ik, het was toch kerstavond, de enige dag van het jaar waarop je alles mag, zelfs een anorectica die bijna de pijp uit gaat.
Linnéa Myhre: Evig søndag. Tiden, 2012.