Twee dagen later vind ik een pakje in de kast. Mijn naam staat erop. Als ik het uitpak, blijken het de tuinbroek en de mintgroene trui te zijn. Het is dertien dagen voor kerst.
Mamma staat in de keuken koekjes te bakken. Vroeger deed ik altijd mee. Nu heb ik geen zin. Mijn kleine broertje tekent knopen en ogen op witte koekmannetjes. Hij heeft voedselkleurstof over zijn hele smoel.
Hoewel het al een paar dagen geleden is dat we in de winkel waren, ben ik nog steeds boos op mamma, omdat ze zomaar de winkel uitliep zonder iets te kopen.
– Ik ben verdorie blij dat we die broek en die mintgroene trui toch niet hebben gekocht, zeg ik.
Ik zie dat mamma haar teleurstelling probeert te verbergen.
– Wat bedoel je, vraagt ze.
Er zit een klein barstje in haar stem.
– Niks. Gewoon dat het een stomme outfit was. Af en toe heb je gelijk, je moet niet het eerste het beste wat je ziet kopen.
Ik zie dat mamma verdrietig wordt. Als het had gekund, had ik sorry gezegd. Alleen, dat krijg ik niet voor elkaar.
Uit: Selma Lønning Aarø: En rekke avbrutte forsøk. CappelenDamm, 2007, eerste druk 2008.