Ja, vi elsker dette landet. Dit jaar honderd jaar geleden stierf Bjørnstjerne Bjørnsen, tekstschrijver van het Noorse volkslied, dat op de nationale dag 17 mei van vroeg tot laat wordt gespeeld en gezongen.
Maar niet zo vroeg als de saluutschoten. Elke hoop om uit te slapen wordt om zeven uur ‘s ochtends de grond in geknald. Geschrokken kleuters in bed, maar snel naar boven en de tv aan, waar juist een meisje vertelt dat ze 75% Noors is. Zou dat Noors genoeg zijn?
Noorse journalisten doen niets liever dan op de nationale feestdag van ‘buitenlanders’ (of ze hier al tientallen jaren wonen maakt niet uit, buitenlanders zijn en blijven het) horen dat ze Noorwegen ook zo geweldig vinden. Die zelfgenoegzaamheid: ‘Oooh, wat hebben we het toch goed. Wij hebben een kinderparade in plaats van een militaire parade zoals in veel andere landen.’
Maar ook het organiseren van een kinderparade vraagt blinde gehoorzaamheid en offers van de onderdanen. Vooral van ouders.
Vorig jaar dacht ik mijn plicht vervuld te hebben door op tijd te verschijnen met twee keurig aangeklede kinderen. Kreeg ik op mijn kop. Als ouderrepresentant had ik de vlag van de barnehage op moeten halen. Dat snapt toch iedereen en bovendien stond het onopvallend in een nieuwsbrief die ik later vond.
En dan hebben we ons tot nu toe tot de light-variant kunnen beperken. Ik ben nog niet gedwongen taarten te bakken en te verkopen voor de sportklup. Dat komt vast nog.
Het is maar een vervreemdend gebeuren, al die dwang die nodig is om de vrijheden vastgelegd in de grondwet te vieren. En ik ben niet de enige van buut’n die er zo tegenaan kijkt, blijkt. Veel interessante gedachten hier! Buitenlandse antropologen over 17. mai (Noors).
Maar ja, de koters. Die verheugden zich al dagen op vlaggen zwaaien en zingen in de ‘trein’. (Leg ze maar eens uit dat tog soms trein betekent en dan weer optocht.)
Dus die hadden weer een geweldige dag. IJs, worstebrood, fietsjes. En het duurt gelukkig nog een heel jaar voordat we weer moeten.